“Ik word nog wel eens weggezet als Songfestivalmuts. Dan denk ik: de mensen moesten eens weten, ik ben cum laude afgestudeerd.” Toch heeft Cornald Maas besloten door te gaan met het Songfestival, zijn grote passie. Daarnaast zet hij vol in op Opium, zijn succesvolle kunstprogramma. “Het Songfestival en Opium vormen samen een mooi evenwicht.”
De gestaag roterende glazen draaideur vormt de dunne barrière tussen het hectische stadsleven en de vredige lobby van het hotel. Met elke kwartslag van de deur komen er partjes druk Amsterdam naar binnen. Een groepje uitgelaten twintigers is nog vol van de aardse genoegens die de hoofdstad te bieden heeft. Een keurig gekapte zakenman heeft de oversteek van het Centraal Station naar de Prins Hendrikkade gemaakt en trekt zijn bagagetrolley richting receptie. Een wat uitgezakt Engels stel bekvecht over waar de lift naar hun kamerverdieping is. De alsmaar draaiende deur van het Victoria Hotel brengt ook de fotograaf binnen, maar van onze hoofdpersoon is nog geen spoor te bekennen. Net als we ons afvragen of de afspraak wel goed is overgekomen, als we ons mobieltje pakken om de ontmoeting nog eens te checken, komt hij binnen: Cornald Maas.
Lachend bij de herkenning, met snelle pas en in zijn hand een drietal tasjes van bekende modezaken. “Ik moest vlug nog even wat kopen. En op de fiets hierheen. Ik heb veel gekocht ja. Sorry dat ik iets te laat ben.” Energiek ploft hij neer op de muurbrede loungebank van de ontbijtzaal. En terwijl door de ramen het jachtige leven op de Nieuwendijk zichtbaar is, komt Maas tot rust. Hij zakt wat onderuit, moppert wat over de belastingaangifte waar hij thuis mee bezig is en bestelt een tomatensap. Met tabasco graag. We vragen om een portie bitterballen – doe maar een dubbele. In de aanloop naar het echte interview – over het leven en werk van Cornald Maas, over televisie, kunst, schrijven, zijn geboortestad en natuurlijk het Songfestival – komt het gesprek even op politiek. Maas zegt een heftige links-rechts-strijd te verwachten de komende maanden. “Laat Wilders in godsnaam één keer zijn gang gaan, dan zijn we er het snelst van af. Ik heb er eens een woordenwisseling met mijn vader over gehad; toen hij bij de Europese Verkiezingen overwoog PVV te gaan stemmen. Dat was bad news. Als mensen als hij, die normaal kunnen denken en het hart op de goede plaats hebben, er over denken PVV te stemmen, dan is er toch iets mis. Dan lukt het de media kennelijk mensen echt angst aan te jagen.”
Cornald Maas woonde tot zijn zeventiende in Bergen op Zoom, de stad waar zijn vader transportondernemer was. Hij reist nog regelmatig van zijn woonplaats Amsterdam naar de West-Brabantse stad, die hij nu mooier en meer enerverend vindt dan in zijn jeugd. “Er werd altijd gesproken over anderen die er niet bij waren. Maar echt zeggen waar het op staat, hoorde niet tot de codes. Brabanders praten veel, maar zeggen vaak weinig. Ze zijn erg veel met elkaar aan het converseren, maar gaan zelden echt de confrontatie aan. ‘Het is mooi weer hè?’ ‘Ja, da’s waar.’ ‘Wat een slecht weer toch!’ ‘Ja, da’s ook weer waar.’ En dan de zondag; dat was de saaiste dag van allemaal. ’s Morgens gingen we naar de kerk. Dan naar de ene oma en vervolgens naar de andere. We hadden ook nog een substituut-oma, die we ‘tante’ noemden, en daar gingen we ook nog naar toe. Door al die verplichte bezoekjes bleef er dan te weinig tijd over om te koken en dus werd er friet gehaald. Die ik niet lustte. Met witlof, die ik ook niet lustte. Dan was er nog Floris en Studio Sport. Elke zondag weer.”
De kerk was in de jaren zestig en zeventig een wezenlijk bestanddeel van een doorsnee week. Vader Maas gaat nog steeds elke zondag naar de mis. “Hij beziet het geloof in overdrachtelijke zin. Ik schreef destijds op het particuliere gymnasium waarop ik zat één keer per maand de teksten voor de mis. Ik las ze ook voor, als een soort redenaar. Maar al toen ik elf was twijfelde ik of ik wel echt bij de kerk wilde horen; juist de man die nooit verdraagzaam was, die nimmer iets voor een ander over had, ging in de kerk met de collectezak rond. En ik hield ook niet van die verpletterende regels waaronder de kerk gebukt ging. Dat er op begrafenissen alleen maar de volledige doopnamen van de overledene werden voorgelezen, omdat dat zo hoorde. En er niks persoonlijks werd gezegd, want dat hoorde juist weer niet. Bij mijn beide opa’s heb ik die ongeschreven gewoonte bewust aan de kant geschoven; ik heb bij beide begrafenissen gespeecht. Anderen hadden daar geen trek in, dus deed ik het. Over hoe opa voor zijn kleinkinderen was geweest. Dat hij altijd bang was dat er in de boze buitenwereld iets naars zou gebeuren. Dat met zijn kleinkinderen de eendjes voeren al een hoogtepunt was. Ik heb mooie herinneringen aan opa. Hij had maar weinig mogelijkheden om aan het bestaan te ontsnappen. Mijn moeder wilde juist heel anders leven; groter. Zelfs avontuurlijker dan mogelijk was. Ze had haar ambities, die ze niet kon verwezenlijken en daarom op haar kinderen heeft geprojecteerd. Mijn moeder; ze is zeventig, lijkt vijftig en gedraagt zich als dertig. Dat gaat niet mam, roep ik regelmatig tegen haar. Dan heeft ze last van duizelingen. Vind je het gek?”
Maas hapt in een hete bitterbal. Even is het stil. Hij lacht: “Mijn ouders waren altijd blij als ik even mijn mond hield. Ik was altijd zo wijsneuzig.” De 47-jarige Brabantse Amsterdammer vertelt dat de scheiding van zijn vader en zijn moeder een grote impact op hem heeft gehad. “Je ziet dan je ouders zoals je ze eigenlijk niet wilt zien. Ik had toen het gevoel dat ik de boel vlot moest trekken. Vooral voor mijn jongere zusje, daar voelde ik me verantwoordelijk voor. Ik heb aan de scheiding geen schuldgevoel overgehouden. Ik merkte wel dat het een hele klus voor mij was om mijn vader er van te overtuigen dat ik er ook voor hem zou zijn. Met beide heb ik veel contact, al is het soms moeilijk om dat allemaal goed in te passen. Al voor mijn ouders gescheiden waren, verlegde mijn moeder haar grenzen. Ze ging met haar zus op vakantie, zonder mijn vader, logeerde bij Belgische vrienden die een beetje een bohémien bestaan leidden en ze haalde een landelijke krant in huis, omdat ik dat wilde. Met mijn coming out gingen mij ouders zeer ruimhartig om. Ik kwam behoorlijk laat tot god; ik was 24. Ik had een vriendin met wie ik het heel goed kon vinden. Haar ouders gingen ongeveer gelijktijdig met de mijne scheiden. Dat gaf een band. Maar het ging uit; zij schatte goed in dat onze relatie vooral kameraadschappelijk was. Ik had met homoseksualiteit toen echt niks. Ik associeerde het met Wedgwood-servies, met lamswollen truitjes in pasteltinten en truttigheid. Nadat het uit was met mijn vriendin kwam ik in een overgangsfase terecht; ik ging met vrouwen en mannen naar bed. Maar ik merkte dat ik mannen toch veel spannender vond. Toen dat bekend werd, zei mijn moeder: ‘Hoe meer jongens, hoe meer vreugd’. Mijn vader belde twee dagen later op. ‘Je moet doen wat je wilt, ik heb in mijn leven ook fouten gemaakt.’ En toch was dat heel lief bedoeld.”