‘Ik wil nóóit meer terug de kast in’
Fotograaf Erwin Olaf vindt dat de huidige generatie homo’s schatplichtig is aan de avant-garde van de homo-emancipatie. “Zij hebben hun nek uitgestoken en er voor gezorgd dat het ons nu erg voor de wind gaat. We mogen en kunnen onze liefde tonen in de openbare ruimte. Die positie laten we ons niet meer afpakken. Daarom moeten we ons verenigen en assertiever worden. En als het moet zelfs agressiever.”
Ettelijke ogen kijken vanaf een okergele muur toe hoe Erwin Olaf overweegt waar hij zal gaan zitten. Aan de lange keukentafel, met het rode plastic tafelkleed? Of toch maar op de bruinleren fauteuils langs de muur? De neuzen ruiken koffie, gezet met de Senseo. “Er staan hier nog drie andere koffiezetapparaten, maar geen één doet het. Deze heb ik ooit nog van Janine van den Ende gehad.” De vele monden op de wand fluisteren allemaal dat het lelijke stopcontact tussen de twee stoelen in straks een lelijke puist op de foto zal zijn. “We zetten er gewoon een foto voor van een mooie jongen”, lacht Erwin, niet voor één gat te vangen. Hij loopt naar de zijwand van de keuken, waar achter een gordijntje keurig ingepakte kaders met foto’s staan. Hij grijpt het eerste lijstje dat hem voor de handen komt. “Oh, dat ben ik!”, giert hij, en laat een portret van een jonge Olaf zien. Het idee om met deze mooie jongen het wanstaltige stopcontact af te dekken sneuvelt; twee Erwins op één foto is wat teveel van het goede. “Ach, ik Photoshop dat ding wel weg”, zegt collega-fotograaf Geert van Tol pragmatisch. Erwin Olaf glimlacht en knikt instemmend; het kunstzinnig manipuleren van foto’s heeft voor hem geen geheimen meer. Sterker nog: het maakte hem tot ver over onze landgrenzen beroemd.
“Al die ogen, neuzen en monden zijn geschilderd door Frans Franciscus”, vertelt Erwin als hij eenmaal rustig op de comfortabele stoel is gaan zitten. Hij slaat zijn benen over elkaar en zwaait met zijn arm langs de muur achter hem. “Frans is een kunstschilder met wie ik aanvankelijk deze studio deelde. Toen we uit elkaar gingen, heeft hij als afscheid deze muurschildering gemaakt.” Schilder Frans heeft hoogstwaarschijnlijk geen diepere bedoeling gehad met zijn frivole wandschildering, maar symbolisch zijn de menselijke zintuigen wel: ze zouden symbool kunnen staan voor de angst en de pijn die de hoofdstedelijke homogemeenschap het afgelopen jaar heeft gevoeld en voor de maatschappelijke onrust waarover Olaf zich publiekelijk druk heeft gemaakt. Met instemming van velen, tot afschuw van sommigen. Ook bij Zomergasten, waar de Amsterdamse fotograaf enkele dagen na het gesprek dat we met hem hebben mag aanschuiven, zal hij nog één keer het ‘homogedoe’ aankaarten, al zal hij, zo zegt hij, proberen zijn emoties te onderdrukken. “Ik zal in het programma Benno Premsela en Albert Mol laten zien. En een stukje uit RTL Boulevard waarin Elly Lust omfloerst zegt dat mensen maar even niet zo homoseksueel moeten doen als er gevaar dreigt.” Lust is woordvoerster van de Amsterdamse politie, zelf openlijk lesbisch en betrokken bij het homonetwerk Roze in blauw. “Elly is een goede vrouw, maar ze gaf op televisie een heel slecht advies. Als ik zoiets hoor, ga ik helemaal los. Ik ben hónderd procent homoseksueel, ben dat ook altijd herkenbaar geweest. Hoe kan ik dan ‘even niet zo homoseksueel’ zijn?” Olaf gaat rechtop in zijn stoel zitten en gebaart onstuimig met zijn handen. “Onlangs zijn er in één straat drie homoparen weggepest. Die hadden ook maar even terug in de kast moeten gaan? Je zegt toch ook niet tegen een moslima: bij gevaar moet je je hoofddoek maar een momentje afdoen. Bovendien: homoseksualiteit is geen keuze.” Erwin versnelt en steekt een vinger op. “We moeten terug naar de strijdbaarheid die er was in de jaren tachtig. Laatst reed er een scootertje met volle vaart een drukke Reguliersdwarsstraat in. Als een zeeanemoon week het roze publiek uit elkaar. Kóm nou! We moeten weer assertief worden!” Na het gloedvolle betoog zakt Erwin terug in zijn stoelleuning. Hij pauzeert even en lacht. “Ja, ik ben ’s morgens meestal behoorlijk ontplofbaar. En zeker als ik de avond ervoor een hele fles wijn heb gedronken.”
‘Ik zeg alleen maar: laten we het beestje bij de naam noemen’
We nemen Erwin mee terug naar Hilversum, waar hij in 1959 werd geboren en waar hij tien jaar woonde. De fotograaf had twee broers; de ene was twee jaar ouder en de andere vijf jaar jonger. “Met mijn vader heb ik het af en toe moeilijk gehad, maar het was een fijne man. Hij was vertegenwoordiger; een heel goede verkoper. Hij begon een eigen zaak en daar heeft hij erg mee gestruggeld. Uiteindelijk is zijn bedrijfje failliet gegaan. Mijn vader was een beetje onhandig in de omgang met zijn kinderen; hij was te hard. Hij heeft twee hersenbloedingen gehad. Je wordt dan óf een lieve knuffelbeer, óf je blijft hangen in een probleem van dat moment. Bij mijn vader gebeurde het laatste; hij werd een ‘hangende plaat’. Dat was niet leuk voor mijn moeder. Zij is een bijzondere vrouw en heel intelligent. Met haar had en heb ik een heel goed contact. Mijn moeder was in ons gezin de spin in het web. Zelf was ik een buitenbeentje. Ik was meisjesachtig en zacht. Zeker niet stoer. Ik kon bijvoorbeeld niet rolschaatsen en had daardoor het gevoel dat ik er niet bij hoorde. Achteraf heb ik nog goed leren rolschaatsen hoor, op mijn manier dan.” Van Hilversum verhuisde de jonge Olaf naar Hoevelaken. “Naar een nieuw, van gele bakstenen gebouwd huis. Daar ben ik volwassen geworden, op de middelbare school. Een openbare; we waren helemaal niet religieus. Mijn opa en oma waren nog iets van ‘halfkerks’, maar dat Hitler aan de macht kwam was voor hen een teken dat er geen god kon bestaan. De eerste twee jaar van de havo werd ik enorm gepest, daar heb ik helemáál geen goed herinneringen aan. In het derde jaar waren er drie Molukse jongens die mij geweldig vonden. ‘Je moet kleren gaan kopen bij Salty Dog’, adviseerden ze me. En opeens was ik hip. Maar mijn vader was woest op me: ik had veel te veel geld uitgegeven aan nieuwe kleding. In die tijd begon ik ook te roken en hing het mooiste meisje van de klas steeds om mij heen. Allemaal goed voor mijn populariteit. Ik ging op een toneelclubje waar ik een zoon mocht spelen. Mijn tegenspeelster was een meisje met heel grote tieten, mijn podiumzus. Onze toneelvader beloofde ons dat we een fuif – zo heette dat in die tijd – mochten geven en zij moest enthousiast reageren en ‘oh knál!’ roepen. Bij het springen kwamen dan haar tieten in mijn gezicht. Ja, die tweede helft van mijn middelbareschooltijd was geweldig. Ik speelde ook nog in een bandje; we maakten David Bowie-achtige muziek. Ik heb later nog eens een cassettebandje van ons optreden beluisterd. Precies zes seconden hield ik het vol: wat een herrie!”
De slechte ervaringen aan zijn eerste schooljaren heeft Erwin Olaf goed uitgeblokt, stelt hij vast. “De meest klote herinnering is dat een heel dikke jongen bij een ruzie op het schoolplein bovenop me kwam zitten. Ik kon geen kant op. Als je in je jeugd het gevoel hebt dat je slecht-slecht-slecht bent, dan moet je knokken. Dat helpt je. Mensen die een harmonieus leven leiden en hun vak goed beheersen, hebben allemaal wel iets meegemaakt in hun jeugd. Maar mijn teleurstellingen zijn verwerkt hoor. In 2003 maakte ik de serie Separation, zeven foto’s over moeder en zoon. Het is gebruikelijk dat na de opnamesessie alle foto’s in gelijste prints worden uitgezet in de studio, zodat ik ze in alle rust kan bekijken. Bij het zien van de foto’s van die moeder met dat kind werd ik héél emotioneel. En ineens… zoef, het laatste restje frustratie was verdwenen. Poef… weg!”
De seksuele ‘omslag’ bij Erwin Olaf is een verdienste van Robin, het knappe hulpje van televisieheld Batman. “Ik was gewoon verliefd op Robin. Batman was een sul eerste klas, maar Robin was zó opwindend. Een andere herinnering is dat ik op het filmclubje van mijn lagere school naar de film Le souffle au coeur zat te kijken, samen met mijn moeder. Daarin zit een scène van een vrouw die met haar zoon naar bed gaat. Een knappe jongen, met halflang haar en heel mager. Ik dacht: oooh, hij gaat met zijn moeder naar bed…. En dan had je nog Albert Mol bij Wie van de drie. Ik wist dat ik zo niet was. Als dertienjarige ben je alleen maar warrig, je wilde helemaal niet homoseksueel zijn. Totdat David Bowie bij Toppop kwam met Jean Genie. Dat was out of space, toen wist ik het. Maar mijn moeder zat mee te kijken en ik wist niet wat ik moest doen met mijn emoties.”
‘Batman was een sul eerste klas, maar Robin was zó opwindend’
“In het laatste jaar van de havo was ik helemaal out. Ik had me voorgenomen het na mijn eindexamen aan mijn ouders te vertellen. Maar dat liep anders. De directeur van de school riep me bij zich; ik zou Zwarte Piet spelen. De avond ervoor moest ik bij hem thuis komen. Ik kreeg Dubbeldrank, maar hij had er zonder dat ik het wist alcohol doorheen gemixt. Ik werd er ziek van. Hij heeft me toen gedwongen om op te schrijven dat ik homoseksueel was. Hij zat aan me te frummelen, het was heel onaangenaam. De dag erop zat hij met de staf van Sinterklaas tegen mijn kont aan te poken. Ik was toen zeventien en seks was bij mij nog helemaal niet aan de orde. Ik was een week lang heel ongelukkig. Mijn moeder merkte het en vroeg wat er aan de hand was. Toen heb ik alles verteld, ook dat ik homo was. Mijn vader zei: ‘Homo zijn geeft niks, als je maar niet de hoer gaat spelen.’ Er kwam een gesprek met de directeur, die zich had verzekerd van de steun van de wethouder van Onderwijs. Ze praatten op me in: ‘soms zijn er dingen die je zo graag wilt, dat je gaat dromen dat het ook echt gebeurt’. Ik reageerde uitzinnig. Zei: u denkt echt dat ik wat wil met een dikke man met een litteken? En heb toen furieus een sigarettendoos naar de heren gegooid. Ik heb revanche genomen door het hele verhaal aan een schoolvriendin te vertellen. Binnen no time wist de hele school het. Later bleken er nog zes andere leerlingen door de directeur te zijn lastiggevallen. Hij is uiteindelijk oneervol ontslagen. Maar ik heb aan de hele affaire gelukkig geen trauma’s overgehouden. Dat kwam door Robert Long. Ik schreef destijds verhaaltjes voor het Hoevelakens Nieuwsblad en mocht Robert interviewen. Hij heeft me toen versierd. Hij maakte er zo veel werk van: hij zette speciaal voor mij de kerstboom, kookte en schonk goede rode wijn. Daar heb ik drie slokken van genomen. Daarna had ik mijn eerste seksuele ervaring en die was heel leuk! Robert was een spectaculaire man. Jaren later heb ik hem nog eens gefotografeerd, maar toen was hij veel knorriger.”
Na de middelbare school meldde Erwin Olaf zich aan voor de School voor Journalistiek in Utrecht. “Vooral omdat ik dan op kamer moest, dat wilde ik zo graag! Echt gemotiveerd was ik niet – ik wilde eigenlijk acteur worden – en ik heb alleen maar gefeest. Een vriendin nam me mee naar Amsterdam, naar het DOK, naar De Schakel, naar De Viking, met bovenin die hoerige sfeer. Ik vond alles spannend. In 1978 kwam ik Teun tegen en kon ik aan een benedenwoning in Amsterdam komen. Drie jaar lang wilde ik alleen maar terug naar Utrecht; ik voelde me doodongelukkig hier. Ik heb de School voor Journalistiek afgemaakt, maar echt vlot verliep die studie niet. Een leraar zei: ‘Dat gaat zo niet goed met jou, volg eens een cursus Fotografie’. Dat was meteen helemaal oké. Mijn geluk was dat alle fotografen in die tijd veel te grijs afdrukten. Ik gaf aan iedere foto mijn eigen signatuur mee. En ik haalde mijn onderwerp steeds heel dichtbij; hoe verder weg, hoe slechter de foto werd. Mijn eerste betaalde foto’s waren van de allereerste Mr. Gay Krant-verkiezing en voor Mathilde Santing.”
Erwin Olaf haalde het afgelopen half jaar meermalen de media met zijn stelling dat de homogemeenschap in Nederland en in Amsterdam in het bijzonder assertiever en agressiever moet worden. Aan die hartenkreet ging een heftige persoonlijke ervaring vooraf. Olaf vertelt: “Ik kwam op een avond net na middernacht uit De Trut en maakte mijn fiets los. Er stonden twee jongens te zoenen. Er waren daar ook twee Marokkaanse jongens en één van hen begon te schreeuwen: ‘Jullie mogen niet zoenen. Dat is vies. Hou er mee op, vieze homo’s’. Ik werd pisnijdig. We mogen trouwen, dus ook zoenen, je hebt pech, schreeuwde ik terug. Er kwam een lesbisch meisje De Trut uit en zij vond me een racist. Twee jongens vielen haar bij. Maar wil jij dan niet hand in hand lopen met je vriend?, vroeg ik één van hen. ‘Nee, en hij is m’n vriend niet’, kreeg ik te horen. Ik werd zo verschrikkelijk moedeloos. De enige die me steunde was de deurjongen. Ik dacht: bekijk het maar, ben op mijn fiets gestapt en naar huis gegaan. Later heb ik een mail gestuurd naar De Trut, met een afschrift naar de Gay Krant. Ik kreeg vervolgens van vrienden te horen dat er een mail van mij circuleerde en dat ik werd uitgemaakt voor racist. Maar dat bén ik helemaal niet. Waarom pakken mensen altijd de boodschapper aan? Ik let nooit op ras, geslacht of politieke kleur. Al zijn het marsmannetjes, dat maakt me niks uit. Iedereen moet gewoon van onze emancipatie afblijven! Bij De Trut is er daarna nog een incident geweest: een lesbische vrouw werd naar haar huis gevolgd, daar klemgereden en in elkaar geslagen. Elders in de stad waren ook grote en kleine incidenten: op de Zeedijk reed een Turkse pizzakoerier op een groep homo’s in en riep na weerwerk een groep vrienden op die hem al vechtend kwam bijstaan. En voor de Prik reed een auto vol scheldende jongens voorbij. Ik begrijp best dat jonge homo’s vinden dat ze niet heel openlijk homoseksueel hoeven te zijn. De bevrijding hoeft niet meer zo groot te zijn als toen ik uit de kast kwam. Maar de status quo blijft niet bestaan; je ziet de emancipatie achteruit hollen. Laten we ons daarom verenigen, om onszelf te verdedigen. We moeten opnieuw de straat op, hoe vervelend dat ook is. Dat is ook wat Elly Lust in Boulevard had moeten adviseren: ga er samen op af, behoud je positie! Ik wil nóóit meer terug de kast in. Ik ben één periode gepest in mijn leven, dat wil ik niet nog een keer meemaken.”
‘Als een zeeanemoon week het roze publiek uit elkaar’
Jarenlang ging het homo’s en lesbiennes erg voor de wind. Maar na de Amsterdamse Gay Games in 1998 en de openstelling van het burgerlijk huwelijk in 2001 is langzaam de lucht uit de emancipatie gelopen, constateert Erwin Olaf. “Er is een kwalijk mengsel ontstaan, gevoed door de christendemocraten én de sociaaldemocraten. Met hun beroep op de vrijheid van godsdienst frustreren de christelijke partijen voorlichting op scholen en mogen El Moumni en Leen van Dijke de ergste zaken over homo’s zeggen. Maar ze zeggen dat wél over mij! De sociaaldemocratische partijen hebben heel lang gezegd: ‘ssst, het zijn lichtgetinte arbeidersmensen, die doen niks fout’. Dat tezamen heeft voor homoseksuelen en joden een heel giftig brouwsel opgeleverd. De sociaaldemocraten hoor je nu hardop zeggen: dit mengsel willen we niet. Zij zijn gelukkig enorm bijgedraaid. Maar de christendemocraten hoor of zie je niet, terwijl daar juist zoveel homo’s zitten. Ik vind dat we assertiever moeten worden en ons moeten verenigen. Als er homo’s of lesbiennes weggepest dreigen te worden, moet een vliegende brigade van tweehonderd homo’s die straat in gaan. Daarnaast moet er verplichte voorlichting op scholen komen, dient Artikel 1 te worden aangepast en moet de bestraffing zwaarder worden. Gelukkig zie je bij de politie en in de politiek nu een langzame kentering. Ahmed Marcouch was een van de eersten en de enige die bij een bijeenkomst op het Homomonument de dingen bij naam noemde. ‘We moeten achter de voordeur zijn’, zei hij. Marcouch is een heel moedig man. Ook de Amsterdamse wethouders Andrée van Es en Carolien Gehrels en de nieuwe burgemeester Eberhard van der Laan zijn goed bezig. Nu moeten we nog onze eigen mensen overtuigen. Mijn ex zei: ‘Laat de jongeren het zelf maar uitzoeken, het is nu aan hen’. En ook ik hield het voor gezien en kondigde zelfs aan dat ik naar Berlijn zou verhuizen. Maar nu denk ik: bekijk het maar, het is hier fantastisch! Ik heb mezelf gedwongen het wat positiever te zien: onze diversiteit is het zout van de aarde. Daarom heb ik besloten een feest te gaan organiseren, een pleidooi voor raciale en seksuele diversiteit. Het wordt een Thé Dansant in Paradiso. Boven komt de T Room, voor travestieten en transseksuelen. Ik wil daar graag een majorettekorps van hebben haha. Beneden kunnen allochtone homo’s en lesbo’s elkaar treffen, daar komen Pink Istanbul en Secret Garden. De stichting Veilige Haven steunt het initiatief. Ik wil ook nog wat voor de bears gaan doen. En in de grote zaal wordt het een dolle boel: love and happiness. Ik zoek alleen nog rijkere homo’s die tien entreekaarten willen kopen voor in totaal 350 euro. Twee kaarten zijn voor henzelf en acht om uit te delen aan jongens en meiden, die vaak heel weinig geld te besteden hebben. Ik ga mijn eigen adresboek plunderen, maar ik hoop ook op enkele lezers van de Gay Krant!”
Na de Thé Dansant-party begeeft Erwin Olaf zich minstens een half jaar op de achtergrond. Hij raakt zes maanden geen camera meer aan en blijft uit de publiciteit. “Het onderwerp dreigt mijn leven te veel te gaan beheersen. Ik kwam in een soort mind fuck terecht; als ik moe was, kon ik alleen maar aan dat gedoe denken. Bovendien waren er ineens mensen die me haatten, die een bloedhekel aan me hadden na die mail. Terwijl ik alleen maar zeg: laten we het beestje bij de naam noemen. Meer niet. Ik trek me straks even terug, anders wordt het thema een molensteen die om mijn nek hangt. Maar eerst gaan we feesten. De Thé Dansant moet een wervelwind aan diversiteit worden. Om te voorkomen dat we straks allemáál in een driekwartbroek door Bataviastad wandelen.”
2010 © Tekst: Adri van Esch – Foto: Geert van Tol