Marjan Berk leeft in de subcultuur van oma’s
Marjan Berk is al dertig jaar columniste bij de Gay Krant. Maar een nichtenmoeder wil de schrijfster niet genoemd worden. “Dat is een dame in paars fluweel in een leunstoel. Dat ben ik niet”, zegt ze stellig.
De zon heeft het terras van Brasserie Keyzer in Amsterdam gevonden. Onmiddellijk vleien levensgenieters zich met een drankje tevreden neer in de buitenstoeltjes van het etablissement naast het Amsterdamse Concertgebouw. Precies op het afgesproken tijdstip voegt Marjan Berk zich bij ons. Grote hippe zonnebril op het hoofd, vrolijk springend rossig krulhaar, stralende lach en de bekende wat hese stem die zegt: “Kom we gaan binnen zitten, daar is het rustiger. Op mijn eigen, vaste plekje.” Marjan gaat ons voor. Ze stapt recht op een nis aan de andere kant van de lege horecagelegenheid af. Ze wijst: hier gaan we ons nestelen. Op een comfortabel tweepersoons bankje onder het toeziend oog van onze vorige koningin. “Keyzer is weer terug”, licht ze ons in over de plek waar we zitten. “Je moest hier altijd zijn voor de gebakken tong. Net zoals je voor oesters naar de Oesterbar moest. Maar Sjoerd Kooistra heeft deze zaak naar de kloten geholpen. Gelukkig gaat het nu weer goed met de brasserie, ik kom hier geregeld.”
Het is ons snel duidelijk: Marjan heeft zin in dit gesprek. Er wordt gelachen, er worden drankjes besteld en herinneringen opgehaald. Met haar boeiende verteltrant, gedetailleerd en accuraat, haar open mimiek en vlotte gebaren weet ze de toehoorders moeiteloos te boeien. Geen wonder dat ze jaarlijks nog vele tientallen lezingen in het land geeft, van Overijssel tot Amsterdam. “Vorig jaar waren het er 78”, weet ze. Ze vertelt aan volle zalen sappige verhalen, over haar laatste boeken bijvoorbeeld: Het schreien niet verleerd, een hommage aan haar grootvader en moeder, en het vervolg daarop Ik neem toch een hond. En ze duikt in haar eigen leven. Over haar eerste jaren als verpleegster, nog voordat ze actrice en schrijfster werd. “Verpleegster worden was een noodbeslissing; ik wilde eigenlijk naar de Toneelschool. Ik volgde de verpleegstersopleiding voor het zogenaamde Zwarte Kruis, psychiatrie en neurologie, achttien jaar oud en te jong voor het zogenaamde Witte Kruis, in het Academische Ziekenhuis in Utrecht. Ik woonde in Amersfoort, bij mijn gescheiden moeder. Zij kreeg borstkanker en belandde later in het ziekenhuis met botkanker. Ze wist dat ze zou sterven. Dan zou mijn vader, met wie ik een slechte relatie had, automatische mijn voogd worden. Mijn moeder heeft op haar sterfbed nog toestemming gegeven, dat ik de verpleegstersopleiding in het Stads en Academisch Ziekenhuis zou volgen, zodat mijn vader op haar beslissing niet meer kon terugkomen.”
Twee jaar geleden kwamen er in het archief van de Rotterdamse Droogdokmaatschappij zestig handgeschreven brieven van Marjan’s moeder boven water. Marjan werd door de archivaris op het Rotterdams Gemeentearchief uitgenodigd. Hij had een apart kamertje gereserveerd, want: “Het zou wel eens emotioneel kunnen worden”. “Mijn moeder schrijft over de oorlog; in haar correspondentie lees je mijn hele kinder-oorlogsjeugd heel precies gedateerd terug. Het bombardement van Rotterdam in 1940, waarbij het huis van mijn grootmoeder werd getroffen door een brandbom en wij net op tijd konden vluchten. De periode waarin er bij ons doorlopend joodse onderduikers woonden. Eenmaal vond er een razzia plaats waarbij wij door het oog van de naald kropen dankzij de tegenwoordigheid van geest van mijn dappere moeder. En aan het eind van de oorlog was er de hongerwinter. Ons eigen konijn werd geruild voor een ander konijn, en dat werd vervolgens opgegeten. We hadden geen cent te makken, maar ik heb me geen moment arm gevoeld. Er werd altijd gemusiceerd en er was genoeg te lezen. Tijdens het finale bombardement van Rotterdam zaten we met alle bewoners van het bovenhuis op de trap, klaar om te vluchten. De mensen waren verlamd van angst en begonnen te bidden: ‘O Heer, Satan komt! Redt ons!’ Van angst ging ik biechten: ‘Lieve Heertje, ik heb van de rozijnen gesnoept en melk door de gootsteen gegooid’. Mijn moeder bleef er nuchter bij en ging dwars tegen de hysterie in: ‘Godverdomme, hou je verstand erbij!’ Toen viel die brandbom; een soldaat drukte de deur in en hielp ons vluchten naar een vrachtauto die ons buiten de stad reed naar een boerderij, waar we onderdak vonden. ‘s Avonds zag je bij een vuurrood ondergaande zon Rotterdam branden… Na de capitulatie, toen de treinen na een dag of tien weer reden, zijn we teruggegaan naar Amersfoort. Daar was geen bom gevallen. De vuile vaat stond nog gewoon op het aanrecht.”
‘Henk wou dat ik recepten ging schrijven’
In 1954 – ze was toen 21 – ging Marjan Berk naar de Toneelschool in Amsterdam. “Het ziekenhuis zag ik als mijn dienstplicht, de Toneelschool was een weloverwogen besluit.” Marjan had inmiddels een vriendje en hij verhuisde mee naar de hoofdstad. “De pil was nog niet uitgevonden; na drie weken bleek ik zwanger en op de dag van het eerste overgangsexamen baarde ik mijn eerste zoon. Het was met een baby niet goed mogelijk op de Toneelschool te blijven, zodat ik auditie deed bij Wim Kan, begeleid door Ramses Shaffy. Ik deed iets raars met een veel te lage stem, moest nog een kinderliedje zingen en werd aangenomen. Later hoorde ik dat Wim Kan tegen Corry had gezegd: ‘Corry, hoef ik dit meisje niet te nemen?’. ‘Jawel’, antwoordde Corry. ‘Ze is zielig, ze heeft een kind.’ Zo ben ik bij het cabaret gekomen. Bij Wim Kan heb ik timen geleerd, vooral door veel naar hem te kijken wanneer hij zijn conference deed.
In 1977 schreef Marjan Berk samen met haar toenmalige echtgenoot Ruud Bos de muzikale theatershow Moeder en haar jongens. In de nacht van de dag dat mijn vader werd gecremeerd, – “Ik was altijd bang voor hem” – schreef ze haar eerste liedje In het geniep. “Guus Vleugel moest daarom lachen en heeft mij aan het schrijven gezet. Ook mijn eerste roman en verhalenbundel heeft hij geredigeerd. Ik heb heel veel van hem geleerd. We maakten van Moeder en haar jongens een lp, die werd opgepikt door Theo Stokkink en Herman Stok, de bekendste radiomannen van die tijd. In de televisieserie De Pomp, die ik voor het Ikon maakte, schreef ik rollen voor twee mannen met een relatie, gespeeld door Bill van Dijk en Frans Mulder.” Begin jaren negentig schreef Berk de succesvolle serie Vrouwenvleugel, over een afdeling voor langgestrafte vrouwen in een gevangenis. Die serie werd in 1994 bekroond met een Gouden Televizierring. “Zesenzestig delen, waarin ik alles kwijt kon. Nou, dat was toch niet helemaal waar. Ik had natuurlijk verantwoordelijkheid naar de langgestraften toe, maar er was genoeg stof over, er waren heel wat maatschappelijke thema’s die ik kon aanpakken. Ik bedacht Teun, een vurige lesbienne die veroordeeld was voor moord. Ik ontwierp een echte dyke, een Pia Beck-pot die graag in kruizen greep. Het hele lesbische front stortte zich op mij: of dat wel zo moest? Ja, dat moest. Het moest heel duidelijk zijn, zodat ik later het karakter van Teun zou kunnen nuanceren. Ik liet eerst een cliché zien. Dat is de hardste waarheid en een beproefde methode. En daarna de nuance. Het succes van Vrouwenvleugel was enorm. Joop van den Ende was de producent en hij was enthousiast. ‘Je krijgt een hele pagina bij Henk van der Meijden in De Telegraaf’, zei hij me. Ik dacht: never nooit nie. Dat was in de cabaretwereld not done. Moet dat Joop?, vroeg ik hem. Gelukkig verplichtte hij me nergens toe. Er waren genoeg B-sterretjes in Vrouwenvleugel, die dames kakelden zo een Privé-pagina vol.”
‘Ik ben geen nichtenmoeder, no no’
De serveerster van Brasserie Keyzer brengt ons garnalenkroketjes en voor Marjan een glaasje Spa en een verse jus. “Ik zou zo weer een serie schrijven”, zegt de 78-jarige Berk, terwijl ze het mes zet in haar kroketjes. “Over vitale oudjes. Mijn boek Nooit te oud ligt er, het plan is er, maar er was geen belangstelling voor. Dus gaan we maar verder met alles waarmee ik bezig ben. Met Sinterklaas komt mijn nieuwste boek uit, Kafka leeft, een verhalenbundel. Ik kijk het liefst naar de toekomst, ik haat terugkijken naar het verleden. Er is maar één richting: vooruit! Al heb ik mijn leeftijd tegen, ik heb nog genoeg te doen. Ik heb meer dan dertig boeken geschreven, waarvan zeven bundels met columns. Maar dat zijn niet echt boeken, vind ik. Dat is de pluk, de vrucht van de krant. De Gay Krant was de eerste die me vroeg voor columns. De aanleiding was mijn allereerste boek, in 1980: het Bezuinigings-kookboek dat ik samen met Jeroen Krabbé samenstelde. Henk, jij wou dat ik recepten ging schrijven voor de krant. Daar vond ik niks aan, dus ik ging er steeds meer bij schrijven. Het werden al snel columns, en later vroegen ook het Utrechts Nieuwsblad, Margriet en het Algemeen Dagblad me”
“Ik krijg af en toe heel leuke reacties op mijn stukjes in de Gay Krant. Zoals die steward in de Thalys die me zo lief hielp met mijn koffer in en uit de trein te tillen en me vervolgens zachtjes zei dat er een column van mij uit de Gay Krant in het steward home hing. De columns maak ik altijd last minute, dan zijn ze zeker actueel. En een writers block heb ik nooit: aan onderwerpen is er een mer a boire.” Voelt Marjan zich wellicht een heel klein beetje een nichtenmoeder? “No no! Een nichtenmoeder is een dame in paars fluweel in een leunstoel, met een blonde knul in zwart fluweel aan haar knie. Dat ben ik niet. Jullie hebben, volkomen legitiem, een eigen subcultuur. Ieder mens heeft een biotoop waarin hij zich het prettigst voelt. Ik heb mijn eigen subcultuur: die van oma’s. Of in dat wereldje nog wel iets erotisch te beleven is? Haha, wat een leuke vraag! Jaaa, zeker hoor, ik heb een geweldige vibrator. Maar als je zoveel schrijft als ik, blijft er weinig fysieke energie over voor andere dingen. Ik mag graag kijken naar jong. Maar een jonge minnaar, daar moet ik niet aan denken! Als je bijna 79 bent, dan denk je niet meer dagelijks aan seks.”
‘Het hele lesbische front stortte zich op mij’
In 2007 won Marjan een miljoen in de Lotto. Dat geld is bijna op, meldt ze lachend. “Drie ton ging naar de belasting, één ton naar de zogenaamde opeet-hypotheek. Mijn vijf kinderen en acht kleinkinderen hebben allemaal iets gekregen en we zijn van die prijs met de hele familie op vakantie geweest. We zijn met z’n veertienen, met de hele bubs naar Frankrijk gegaan. Want mijn familie is belangrijk voor me, daar moet ik het mee doen. Ik heb voor mezelf een oude Saab gekocht, een nieuwe piano en twee bedden. O ja, en nog twee panty’s en een koffer op wieltjes. En toen verzakte mijn huis, dat al zeven jaar te koop stond. Dat is nu magnifiek gerestaureerd. Het geld zit in de stenen!”
De garnalenkroketjes zijn verorberd. Marjan zit glimmend achter haar lege bordje. Herinneringen ophalen vindt ze heerlijk, zegt ze. “Het zijn de bruggen naar het verleden.” Ze vertelt dat ze als jong kind al ervoer wat cultuur is: “Er werd thuis gelezen en er was altijd muziek. Ik ervoer hoe belangrijk dat is”. Lachend verhaalt ze over hoe vriendinnen haar promootten bij Guus Oster, directeur van de Nederlandse Comedie, waar ze solliciteerde voor een rolletje. “Ze is een heel hoerig type”, zeiden ze, in de hoop Marjan de rol te bezorgen. En op het moment dat Guus zei dat hij juist een dik type zocht, riepen ze in koor: “Oh, maar ze is ook heel dik”. Herinneringen zijn mooi en Marjan lepelt ze op alsof ze van gisteren zijn. “Ja, ik heb een goed geheugen. Dat had ik als kind al. Ik ben echter geen repeteermachine. Maar als jullie ernaar vragen, kríjg je herinneringen, de full monty!” •
2011 © Tekst: Tekst Adri van Esch