‘Mijn educatie kwam door het toneel’
Hij heeft onder meer diverse Tony Awards op zijn naam staan, kreeg het Erekruis in de Huisorde van Oranje en de Gouden Medaille van de stad Amsterdam en werd Hamburger van het Jaar. Hij wordt gelauwerd om zijn betekenis voor de cultuur in Nederland en geroemd om zijn gloednieuwe DeLaMar Theater. Toch staat Joop van den Ende met beide benen op de grond. Hij heeft oog voor het kleinste detail, ook op het menselijke vlak. “Voor Janine en mij is het vooral warm en heel gewoon om met homo’s om te gaan.”
Als we drie dagen voor de officiële opening van het DeLaMar Theater in Amsterdam een afspraak hebben met Joop van de Ende vibreert en bruist het in het nieuwe theaterkwartier van de hoofdstad. Op het Leidseplein staat voor het deftige American Hotel een groot tekstbord dat de oorzaak van de plezierige spanning aangeeft: De gemeente Amsterdam is blij met het DeLaMar Theater. Enkele tientallen meters verder is de hectiek voelbaar: voor de deuren van het oorspronkelijk uit 1947 stammende DeLaMar, waarvan de herbouw volledig door de VandenEnde Foundation werd bekostigd, is het een komen en gaan van leveranciers, werklieden en bezoekers die kaartjes komen reserveren voor de voorstellingen die het theater herbergt. Ruitenwassers soppen de glazen overkapping voor de entree en mannen in overalls zijn in de weer met rode inloopmatten die het hoofdstedelijke vuil buiten de deur moeten houden. Binnen gaat het er zo mogelijk nog drukker aan toe: er wordt geschuurd, gehamerd, geplakt, geboord. Overal staan open dozen en liggen kabels. Ladders worden verzet, auto’s voor de deur verschoven, zilveren letters op muren aangebracht. “Het ziet er redelijk dramatisch uit hè?, lacht Van den Ende als hij ons de hand schudt. “En dan te bedenken dat we gisteren al een preopening hebben gehad en alles schoon was. Maar ja, het moet voor zondag helemaal perfect zijn.”
Ondertussen slaan timmermannen gaten in een wandje dat een half uur geleden nog puntgaaf was en wordt een muur overgeschilderd, van wit – want te koud – naar rood. “Loop ons even achterna”, wenkt Van den Ende. Tijdschema’s gaan in deze dagen, waarin alles anders loopt dan oorspronkelijk gepland, aan diggelen. Het tijdstip van onze afspraak wordt niet gehaald omdat een cameraploeg van EenVandaag met Van den Ende en zijn vrouw Janine door het indrukwekkende pand aan de Marnixstraat wil lopen. Van de Stadsfoyer loopt het gezelschap naar de Marnixfoyer, waar gigantische door fotograaf Erwin Olaf gemaakte portretten de bezoekers over de bar heen aankijken. In comfortabele fauteuils bij de open haard vertellen Joop en Janine hoeveel problemen ze moesten overwinnen bij de realisering van het nieuwe theater. “Het was bouwtechnisch een moeilijk pand”, zegt de mecenas van Amsterdam – een eretitel die gegraveerd is in de Gouden Medaille van de stad Amsterdam die Van den Ende vorige maand werd toegekend – in de camera. Enkele minuten later legt hij op het podium van de grote Wim Sonneveld-zaal de gewaarwording voor de acteurs uit: “Ze moeten de zaal niet zien, maar wel voelen”. Met grote passen beent hij even later van het toneel af, terwijl hij tegen de verslaggeefster zegt dat het DeLaMar in de eerste plaats een theater voor Amsterdam is. Om het hoekje vertelt Janine dat ze ‘leuke discussies’ met haar man heeft gehad over de inrichting van het theatercomplex. “In ons streven naar perfectie gingen we steeds weer een stapje verder, werden we steeds secuurder. Ik zeg mijn ding, Joop het zijne, maar we kwamen er altijd samen uit.” De reacties van de eerste bezoekers waren overweldigend, vertelt Janine met een brede glimlach in de camera. “Mensen geven je een hand, pakken je vast. Als ik ooit in een dip raak, ga ik gewoon hier rondlopen. Dan ben ik er zo weer bovenop.”
‘Ik was een emotioneel manneke’
Op weg naar onze interviewlocatie – het stemmige Grand Café van het theater – loopt Joop van den Ende nog even binnen in de artiestenfoyer. Daar komt de gezelligheid als een warme deken over je heen, tientallen medewerkers voeren er geanimeerde gesprekken. Onder het oog van verlichte artiesten aan de muur worden de laatste puntjes op de i gezet. In de aangrenzende rokersruimte hangen – hoe toepasselijk – portretten van rokende entertainers. Joop geeft een handje hier en een kusje daar. Ook in het Grand Café hangen theatergrootheden aan de muur. Historische foto’s werden bijeengebracht in veertien zogeheten ‘grids’, die allemaal een eigen onderwerp hebben. Onder de prachtige panelen die handen, solo’s, duo’s, monden en drinken als thema hebben laat Joop van den Ende zich in een zachte zetel zakken. Eindelijk even rust. Maar voor hoelang?, vragen we hem. Van den Ende glimlacht beminnelijk. “We hebben onszelf voor vanavond en morgenavond vrij gegeven. Dan ga ik lekker vroeg naar bed, dat helpt mij. Even geen alcohol ook; ik moet me concentreren. Na de opening gaan we naar Hamburg, voor de première van de Duitse productie van onze musical Sister Act. Vervolgens naar New York, voor besprekingen over reclame en marketing voor de Broadway-productie van Sister Act. En dan vliegen we door naar onze vakantiebestemming.”
Dat het leven van Joop van den Ende zo’n gigantische vlucht zou nemen was vooraf niet te voorspellen, maar toch zat het produceren er al vroeg in. In zijn jongensjaren organiseerde de kleine Joop al lampionoptochten, verzorgde hij poppenkastvoorstellingen en voerde hij toneelstukjes op. “Ik heb een foto waarop ik als jong Jopie van een jaar of zes vriendjes een verhaal zit te vertellen. Je ziet dat ik als jongetje al mensen plezier wilde bezorgen, maar daarbij wel de leiding wilde hebben. Ik tekende schaatser Ard Schenk na en met een lampje achter het vel papier liet ik dat portret dan aan mensen zien. Ik was ook een emotioneel manneke. Ik herinner me een gedicht over een jongen met een scheur in zijn broek. Als mijn vader dat voorlas, was ik in tranen. Maar wel ónder de tafel; niemand mocht het zien. Het grootste geluk in mijn leven was dat ik lid werd van het Amsterdams Jongeren Toneel. Dat zat niet in de familie: mijn ouders hadden dat absoluut niet in zich. Ik kwam bepaald niet uit een artistiek milieu. We gingen alleen in de bouwvakantie naar de revue en zaten dan in het schellinkje. Mijn vader was machinist op een stoomlocomotief en werkte later in de huishoudelijke dienst van het joodse ziekenhuis Beth Sjalom. Hij was een hardwerkende man, maar hij was in die financieel moeilijke tijd bijna kansloos. Als bijverdienste maakte hij aanmaakblokjes voor de kachel. Ik hielp hem daarbij; ik was toen twaalf. We haalden gratis sloophout van een bouwterrein, maakten er blokjes van en stopten ze in zakken. Die verkocht hij weer aan fietsenmakers. Maar voor zo’n lullig laag bedrag dat we er niets aan overhielden. Ik ging vervolgens andere fietsenreparateurs af en bedong een betere prijs: wel twee cent meer! Dat werd een soort competitie met mijn vader, die ik won. Ik geloof dat hij dat niet zo leuk vond.”
‘Ik word boos op de platitudes van de PVV’
“Mieke Strange van mijn jeugdtoneelgroep in Amsterdam-Oost nam ons één keer in de maand mee naar de schouwburg. Daar werd mijn liefde voor het theater aangewakkerd. Mijn educatie kwam door het toneel. Daarom word ik ook zo verdrietig van de bezuinigingen op cultuur die dit kabinet wil doorvoeren. In ieder geval van de manier waaróp. Ik word boos op de platitudes van de PVV. ‘Als we de keuze moeten maken tussen cultuur en zorg…’ Schandelijk! We hóeven helemaal geen keuzes te maken. Op jaarbasis kost de btw-verhoging het DeLaMar Theater vier tot vijf ton extra! Ik heb steeds gezegd: je kunt doen wat je wilt, maar de politiek lacht je gewoon uit. Je kunt dit als PVV of als VVD-minister de mensen niet aandoen. Ik zie het als een soort straf. Het zijn heel enge mensen die roepen dat de podiumkunsten moeten worden afgeschaft. De podia trekken twee keer zoveel bezoekers als het voetbal. En tachtig procent van de kaartjes die verkocht worden, zijn van vrije producties; daar zit geen cent subsidie op. Het particulier initiatief in onze sector ligt al hoog, maar kan en moet nog verder toenemen. Wim Sonneveld was het perfecte voorbeeld van zo’n ondernemende artiest. Hij was de allereerste die bij het afsluiten van zijn platencontact bij Phonogram grote voorschotten bedong. Wim was een rasondernemer, produceerde zelf musicals. Hij had smaak en betekende veel voor ons. Ik wilde zijn naam terug laten komen in dit theater en heb daarom de grootste van de twee zalen naar hem genoemd. De kleinere zaal heet de Mary Dresselhuys-zaal. Ik heb het haar zelf nog kunnen zeggen voor ze stierf. Mary heeft mij zoveel geleerd. Beschaving, hoe ik me moest kleden, hoe te eten, zonder ook maar één keer badinerend te zijn. Ik zat met Mary eens in een theater in Parijs. Maar ik spreek geen Frans. Daarom gaf Mary me briefjes door waar we waren, zonder me ook maar even een boerenkinkel te laten voelen.”
Heeft de dagelijkse omgang met zoveel homoseksuele medewerkers en artiesten Joop van den Ende veranderd? Hij denkt even na. “Ja, heel erg”, zegt hij dan weloverwogen. “Ik kom uit een conservatief gezin en had geen affiniteit met homoseksualiteit. Ik herinner me dat ik op mijn zeventiende met mijn vrienden van de Katholieke Arbeiders Jeugd een cabaretgroep oprichtte. We repeteerden in het Van Nispenhuis, dat aan De Pijp grensde. Ik stelde daarom voor onze groep De Pijpers te noemen. Hilariteit alom, maar ik had geen idee wat de dubbele bodem was. Nog geen tien jaar later ging ik met André van Duin werken. Ik heb gezien hoe hij een keuze maakte voor een jongen. Dat proces zag ik ook bij Leen Jongenwaard. Hij was er meer open over en kreeg bijgevolg zakken met koeienstront door zijn brievenbus geduwd. André hield het daarom lang stil. Eén van mijn dierbaarste momenten is dat André me vertelde dat hij een nieuwe vriend had, dat was in Stadskanaal. Ik heb André niet vaak zien huilen, maar toen zag ik tranen. André’s huidige partner is echt een topper: Martin is altijd zichzelf gebleven en dat is een zegen. Het knappe is dat André zijn geaardheid lang in het midden heeft gelaten maar nooit heeft gelogen. Het moeten ontkennen van je liefde vind ik verschrikkelijk. Maar er overdreven mee te koop lopen is ook niet goed; je moet gewoon jezelf kunnen zijn. Mijn relatiekring in de homoseksuele wereld kent veel artistieke en creatieve mensen. Omgaan met hen is heel prettig; ze bezorgen me lol en ze zijn lijfelijker. Voor Janine en mij is het vooral warm en heel gewoon om met homo’s om te gaan. In Petticoat laten we dat Freek Bartels ook zingen: Iedere man verdient een homovriend. We hebben oprecht geprobeerd het gevecht te laten zien dat veel homoseksuelen moeten doormaken. Ook leuk om te vermelden: Billy Elliot komt echt naar Nederland. Het is een heel moeilijk te produceren musical, door de zware hoofdrol en de jeugdige spelers. En heel duur. Maar Billy komt!”
‘Het moeten ontkennen van je liefde is verschrikkelijk’
Niet alleen met Petticoat en Billy Elliot geeft Van den Ende een boodschap af, ook de openingsvoorstelling La Cage aux Folles in het DeLaMar Theater is een statement. “De helft van alle jongens die voelen dat ze homo zijn komen naar Amsterdam omdat ze denken dat ze zich in onze hoofdstad veilig kunnen voelen. Maar er is in Amsterdam heel veel aan de hand. Daarom is La Cage aux Folles een statement voor de stad.” Joop van den Ende zag La Cage in New York en Londen. “De versie in New York was heel groot; het verhaal verzoop er eigenlijk in. In Londen zag ik een andere interpretatie, met spelers van het Shakespeare Theatre. Heel klein, je zag alleen het verhaal. Het ging om houden van, door dik en dun. Over voor elkaar gaan en de bagage die je hebt mee kunnen nemen in je relatie. Ik dacht: als ik heel goede dansers kan krijgen en supergoede acteurs, dan moet dit de openingsvoorstelling worden van het DeLaMar Theater. Ik dacht aan Jon van Eerd in de dubbelrol van Albin en Zaza, en aan Stanley Burleson als zijn man. En ineens viel alles samen. We hebben de musical onlangs opgevoerd voor de bouwers van het theater. Ruwe bonken die na afloop zeiden hoe mooi ze het vonden dat twee mannen van elkaar houden. Prachtig!”
Stage Entertainment, het bedrijf van Joop van den Ende, is bezig met een vierde theater in Hamburg. In de Duitse stad – waar hij werd uitgeroepen tot Hamburger van het Jaar 2009 – wordt The Lion King al voor het tiende jaar voor uitverkochte zalen gespeeld. Krijgt Nederland ook nog een nieuw Van den Ende-theater? “Zeg nooit nooit. Carré? Ik ben wel eens gevraagd door de gemeente Amsterdam, maar ik zou Carré anders moeten exploiteren om het rendabel te houden, met een vaste voorstelling. Ik heb toen gezegd: Carré is een monument. Carré moet Carré blijven, met circus en losse Nederlandse voorstellingen, kleine en grote. Achttien jaar geleden werd me ook gevraagd de Stadsschouwburg over te nemen. Nee, was mijn antwoord, want dan zou ik de killer van de kunst zijn.”
Het imperium van Joop van den Ende is tegenwoordig goed voor 34 shows per avond in 28 theaters in acht landen, voor veertig- tot vijftigduizend bezoekers per dag, voor 3500 medewerkers en 550 miljoen euro omzet per jaar. Toch blijft Van den Ende zelf met beide benen op de grond staan en gefocust op ook de kleinste details. Midden in één van de eerste voorstellingen in het DeLaMar Theater hoorde de grote baas buiten de zaal een karretje van de cateraar rijden. Hij wilde overeind vliegen, onmiddellijk maatregelen nemen. Zijn buurman kon hem nog net tegenhouden. Nu liggen er andere, stille bandjes onder het wagentje.
2010 © Tekst: Adri van Esch – Foto: Geert van Tol