Een tropische combinatie: Sri Lanka en Malediven
Wil je Nederland laten zien in een ultrakort tijdsbestek, dan reis je af naar Madurodam. In een paar uurtjes tijd hebben je (buitenlandse) gasten een aardig beeld van onze cultuur, onze gebouwen en gewoontes, onze eigenaardigheden en hoogtepunten. Wat de Haagse miniatuurstad is voor ons land, is Sri Lanka voor Azië.
Wil je op een relatief klein oppervlak – anderhalf keer Nederland – kennismaken met de Aziatische cultuur, dan is het vroegere Ceylon een uitstekend reisdoel. Sri Lanka, wat letterlijk beloofde heilig land betekent, heeft antieke koningssteden, indrukwekkende tempels, een imponerende natuur, een gevarieerde cultuur en een rijke geschiedenis. Het geeft de westerse reiziger een compact overzicht van al het moois dat Azië te bieden heeft. En de heerlijke door wuivende palmbomen omzoomde stranden vormen dan het kersje op de taart. We nemen je mee naar de vijf bezienswaardigheden-die-je-niet-mág-missen van Sri Lanka en reizen vervolgens even door naar de Malediven – alsof het allemaal nog niet genoeg is.
Tikketakke-takketik. Tientallen apenvoetjes rennen ritmisch over de puntdaken van de hotelkamers. Elkaar verduwend en wilde kreten uitslakend snellen de bruine kwajongens lenig van de ene kant van het hotel naar de andere. Als het speelkwartier voorbij is klauteren ze in een hoge boom waar ze wild met de takken zwiepen om zo de vruchten naar beneden te laten donderen. De brutale apen hebben totaal geen oog voor de enorme eilandrots die enkele kilometers buiten de hoteltuin loodrecht tweehonderd meter de hemel in rijst. Ze zijn geobsedeerd door eten, zo erg dat carbidkanonnen de beesten buiten de open restaurantzaal moet houden. Alleen de afschrikwekkende knallen weten de veelvraten af te houden van de aanlokkelijke pappadams – een dunne, knapperig gebakken broodpannenkoek – of de hoppers – pannenkoekjes van rijstmeel. Nadat we ons tegoed hebben gedaan aan deze lokale lekkernijen besluiten wij wél om de majestueuze leeuwenrots aan een inspectie te onderwerpen.
Als mieren op weg naar hun mierenhoop trekken honderden mensen richting de berg: door de koninklijke lusttuinen, een tropische variant op het park van paleis ’t Loo. Als een ultieme uitdaging ligt plots de hemelburcht voor onze voeten. In de vijfde eeuw liet de koninklijke bastaard Kasyapa op deze monoliet een burcht bouwen in de vorm van een leeuw, bang voor een aanval van zijn naar India verbannen halfbroer Mogallan. Lokale gidsen proberen de buitenlandse bezoekers te overtuigen om met hen mee naar boven te gaan. Verschillende leden van onze reisgroep beantwoorden het aanbod met een kort nè; zij besluiten de inspannende tocht naar de top niet te wagen en een gerieflijk plekje te zoeken in de lusthof, met uitzicht op de rotswand. Ze zijn gewaarschuwd voor honderden traptreden in allerlei soorten en maten. En inderdaad, gladde natuurstenen staptegels, uitgehouwen grinttreden, stalen sporten, relingen vet van de transpiratie en kronkelende balustrades langs de grillige rots maken deze opgang heel wat avontuurlijker dan die van – om maar eens wat te noemen – De Bijenkorf in Amsterdam. Maar de ontberingen leveren prachtige beloningen op. Zoals de fresco’s halverwege de rots die alleen te bereiken zijn met een wenteltrap, zwevend tussen twee dertig meter van elkaar verwijderde rotspunten. Niet aan te bevelen voor iemand met hoogtevrees.
Eenmaal aangekomen op het eerste plateau trekken vaders en moeders hun picknickmanden open om zich te laven en te sterken voor het resterende deel van de tocht. Die start tussen twee huizenhoge leeuwenpoten, ooit een klein onderdeel van het kolossale paleis waar helaas niets meer van over is. In de hoop dat helemaal boven het ultieme uitzicht wacht, hervatten we de klim, ditmaal over tegen de rotswand aanhangende stalen trappen. Niet naar beneden kijken, is voorlopig het devies. Voorlópig, want eenmaal het hoogste doel bereikt, is het uitzicht dé gratificatie voor zoveel lichamelijke inspanningen.
De heiligdommen van Anuradhapura
De voeten van westerlingen hebben het zwaar te verduren bij het bezichtigen van de boeddhistische heiligdommen in Anuradhapura. Volgens goed gebruik moeten de schoenen uit – in te leveren bij een loketje waar ze voor luttele rupees bewaard worden – en wordt de tocht langs dagoba’s, heilige boomtakken en biddende pelgrims blootsvoets gemaakt. Over de gloeiend hete stenen hinkstappen we van schaduwplek naar schaduwplek. Tot groot vermaak van de Srilankanen die nog nooit zulke witte benen en voeten-maat-46 hebben gezien. Maar Ruwanweli Seya is twee verschroeide voetzolen waard. Deze dagoba, een massief, spierwit stolpachtig bouwwerk, staat op een plateau dat door een muur met daarin 336 stenen olifanten is omgeven. Bedevaartgangers – het zijn er ontelbare op deze feestdag – zitten in kleermakerszit voor de dagoba, of bidden in een bijgebouw tot boeddha. Onze heetgebakerde oe’s en aa’s ontlokken hen een lichte glimlach.
En het leed is nog niet geleden. Driehonderd meter oostwaarts staat nog een bezienswaardigheid die we zeker moeten zien, vindt de gids. Het pad naar Sri Maha Bodhi, de heilige bo-boom, is verhard met miljoenen fijne kiezeltjes, die zich stuk voor stuk venijnig in het voetvlees persen. Gelukkig verzacht het geboden schouwspel de pijn. In de uiterwaarden van de route stampen olifanten tussen de honderden rustende mensen door. Ze sjouwen met takken die gebruikt worden voor de processie van die avond. De takken zijn in ieder geval niet afkomstig van de Sri Maha Bodhi, want die is heilig en daarom onschendbaar. Al tweemaal was de boom, die maar liefst 2300 jaar oud is en een stek van de boom waaronder boeddha de verlichting bereikte, op sterven na dood. Maar boomchirurgen van de staat wisten de Bodhi telkens weer te redden. Nu wordt de oude heer gestut met ijzeren stellages en met alle liefde omringd. Want, zeggen de Srilankanen, zolang deze boom groene blaadjes draagt, zal ook het boeddhisme op het eiland bloeien. Terug bij het loket weet de schoenenoppas precies welke slagschepen van mij zijn. Knap hoor!
Boeddha’s overal
Zeventig procent van de bevolking op Sri Lanka is boeddhistisch en hun grote leider is overal aanwezig. Op rotondes midden in de stad zijn tempels ter ere van hem gebouwd en zelfs langs wegen op het platteland staan plots huizenhoge boeddhabeelden. In de vijf grotten van Dambulla bevinden zich maar liefst 153 boeddha’s. Om er te komen moeten we via trappen de kale rotsen over. De bosgebieden naast de rotsen zijn het domein van apen die naar voedsel komen graaien bij bezoekers maar agressief grommen op het moment dat je te dicht bij komt: dit is hún terrein. Net als bij andere heiligdommen herhaalt zich ook in Dambulla het kledingritueel: schoenen uit, een broek minimaal tot over de knieën en schouders bedekt. Ook voor fotograferen zijn regels: niet met de rug naar boeddha staan, geen beelden aanraken en niet flitsen. We hebben het er graag voor over, want het rijke schouwspel is fascinerend. Bijgelicht door de zaklamp van de gids ontwaren we kleurige boeddha’s in slagorde langs de rotswand zittend, liggende boeddhabeelden en een stervende boeddha.
Nog meer indrukwekkende boeddha’s vind je in Polonnaruwa, waar van het klooster Gal Vihara alleen nog maar vier uit steen gehouwen beelden resteren. Deze boeddha’s – twee zittend, een staand en een liggend – stralen zo’n harmonie uit dat je overweldigd door de schoonheid en de devotie van de Srilankanen neerzijgt op de rotsen tegenover de beelden en ademloos toekijkt.
De theeplantages
Stop for tea zeggen de borden onderweg. Je wilt eigenlijk helemaal niet stoppen, want de uitzichten langs de route lijken met elke afgelegde kilometer mooier te worden. De imponerende bergen en rotsen, de weidse vergezichten, de mist die in flarden langs ons busje trekt, de watervallen, de stalletjes vol sappige avocado’s langs het bergpad, de oneindig-groene theeplantages; niet stoppen, dóórrijden. Maar een bezoek aan een van de vele theefirma’s mag niet op het reisprogramma ontbreken, dus draaien we het terrein van Glen Tea op. De grijze hal van stalen golfplaten wijkt in niets af van de gebouwen die we onderweg al talloze malen zijn tegengekomen. De fabrieken staan als lelijke puisten tussen de glooiende theeplantages waar tandeloze, oude vrouwen dagelijks de jonge, lichtgroene blaadjes plukken, want die zijn het meest geschikt voor onze thee. Omdat de theevelden vol zitten met bloedzuigers wordt er constant met verdelgingsmiddel gesproeid. Onder die barre omstandigheden én de schroeiende zon vergaren de pluksters elke morgen zes kilo theeblaadjes, en ’s middags weer. Die worden naar de fabriek vervoerd waar ze op de bovenste verdieping twaalf uur worden gedroogd, vervolgens in speciale machines gebroken en tot slot enkele uren gefermenteerd waardoor ze hun bekende bruine kleur krijgen.
We ademen diep in: overal in de hallen hangt de typische, aromatische lucht van verse thee. Héérlijk. Nederig glimlachende Oosterse schonen op slippertjes schuifelen met manden en zakken vol theeblaadjes langs de stampende machines en ratelende lopende banden. Dit lijkt op een televisiecommercial van Lipton of Pickwick, maar de dagelijkse werkelijkheid is anders: hier wordt gezwoegd, gezweet, gekreund en geploeterd. Dag in, dag uit. Om ons te voorzien van de lekkerste thee. Die ook geproefd kan worden en te koop is in het winkeltje net buiten de fabriek. Daar leren we dat de kwalitatief beste theesoort de Broken Orange Pekoe is. En dat het afval dat uit de schudmachines valt Dust (stof) wordt genoemd, maar nog wel wordt gebruikt… voor de theezakjes van ons zuinige Hollanders.
De Tempel van de Tand in Kandy
In Kandy, na hoofdstad Colombo de tweede stad van Sri Lanka, wordt het belangrijkste relikwie van het boeddhisme bewaard: boeddha’s linker bovenhoektand. Om het kleinood heen is een gebedshuis gebouwd: De Tempel van de Tand. Honderden mannen en vrouwen sluiten bij de poort van de tempel aan voor een veiligheidscontrole – keurig in twee aparte rijen, zoals het geloof voorschrijft. Op het immense binnenplein worden overal ceremonies gehouden. Op blote voeten schuifelen ouders met hun kinderen en grootouders in hun kielzog naar het heiligste der heiligen. In zeven doosjes, die als baboeskapoppetjes in elkaar zijn geschoven, wordt de tand van boeddha bewaard. Over de hoofden van de godvruchtige Srilankanen heen zien we in de verte, achter dik glas, het strengbewaakte kistje staan. Het imponeert ons nauwelijks. Des te meer zijn we onder de indruk van het totaalbeeld: de aanhoudende stroom gelovigen die bloemen offeren in de paleisachtige tempel met de onafzienbare kluwen gangen, trappen en hallen die samen een weelderig gedecoreerd labyrint vormen.
Rust en luxe op de Malediven
Badende olifanten in Pinnawela, de Nederlandse wortels van het havenstadje Galle, een safari in Yala National Park, Sri Lanka heeft nog zoveel meer te bieden. Al die ontelbare indrukken, prikkelingen, impressies, geuren, geluiden en beelden die het eiland op ons heeft afgevuurd moeten in alle rust verwerkt worden. Dat argument lijkt ons een goed excuus om door te reizen naar de Malediven, naast het feit natuurlijk dat het gezien de geografische ligging van de twee landen heel logisch is om van Sri Lanka een uurtje door te vliegen naar de eilandengroep. Iedereen kent de Malediven, van de foto’s die de voorplaten van de reisgidsen sieren. Van de bijna twaalfhonderd mini-eilandjes in de Indische Oceaan die samen de Malediven vormen, zijn er tachtig ingericht voor toeristen. En die hebben allemaal dezelfde overbekende eigenschappen: spierwitte zandstranden met aan de ene kant een azuurblauwe zee, aan de andere kant een haag van palmbomen en erboven een strakblauwe door de zon beschenen lucht. Hét perfecte plaatje voor een reisbrochure.
De eerste stop op weg naar deze oases is altijd hoofdstad Male, waar het vliegveld ligt. Van daaruit worden de gasten per speedboot naar hun vakantie-eiland gebracht, Of per krap en daarom snikheet watervliegtuigje, zoals wij, gevlogen door een blootsvoetse piloot die zijn grote teen onder het gaspedaal krult. In de open receptie van ons Royal Island worden we verwelkomd met een kokosnoot vol heerlijk sap. Koninklijk is het hier zeker: de smalle paadjes door de dichte bebossing leiden naar ruime, alleenstaande kamers direct aan het strand. De halfopen badkamer met een buitendouche geeft een tropisch gevoel. Overal staan riante ligbedden als symbool van vredige ontspanning, het eten is exquis, de onderwaterwereld een walhalla voor snorkelaars en duikers, de bediening onovertroffen en de gasten verliefd of in ruste. De hemel op aarde bestaat!
Maar dit paradijs is wel tijdelijk, gelukkig. Een week lang gaat je horloge af omdat je agenda toch al is bepaald: zwemmen, lezen, eten, rusten, zonnen, praten, lachen, zwemmen, eten, lezen… Na die week wil je met gierende banden terug naar hectisch Holland. Om daar aangekomen twee dagen later alweer te verlangen naar rust, luxe, zon en strand. Maar Spanje of Turkije zijn niet goed genoeg meer: wie eenmaal een weekje Malediven heeft gedaan, is voor het leven verpest. •
© Tekst en foto’s: Adri van Esch